In 1942 begonnen de razzia’s die uiteindelijk aan ruim 100.000 Joden het leven zouden kosten. Kleine groepen studenten in Amsterdam en Utrecht zetten hun verontwaardiging om in actie.
In hoog tempo - en in nauwe samenwerking met moedige medestanders van allerhande klassen en gezindten - vormden ze een flexibele organisatie die zich ten doel stelde Joodse kinderen te redden. De Duitse vernietigingsmachine begon op stoom te raken; het werd een race tegen de klok.
Binnen twee jaar lieten de ‘kinderwerkers’ een kleine duizend kinderen onderduiken bij pleeggezinnen door heel Nederland. Heldhaftig en soms overmoedig trotseerden ze de bezettingsmacht om onschuldigen te redden van een wisse dood.
Het kinderwerk was niet alleen gevaarlijk, het was ook ingewikkeld. Eenmaal ondergebrachte kinderen moesten worden voorzien van bonkaarten, kleding en geld, en bij onraad of onrust moesten ze herplaatst worden. En dat alles in het geniep.
De Groningse historicus Bert Jan Flim is dé kenner van de joodse onderduik. In 1995 promoveerde hij op de geschiedenis ervan. In Onder de klok schetst Flim op basis van honderden gesprekken met verzetsstrijders en onderduikers een nagenoeg compleet beeld van hoe het kinderwerk plaatsvond.
Flim legt uit hoe een eerste team kinderen onder de ogen van de Duitsers wegsmokkelde uit de ‘crèche’, de wachtkamer van de dood tegenover de Hollandse Schouwburg. Anderen - meest studentes - namen de kinderen over ‘onder de klok’ op het station en brachten hen per trein naar zusterorganisaties in de provincie. Daar stond - alweer onder de klok - een derde team klaar om de kinderen naar pleeggezinnen te brengen.
Rondom de pleeggezinnen werd een beschermende cocon gebouwd, een maatschappelijke beschermlaag waar soms hele dorpen bij betrokken waren.
Meerdere kinderwerkers betaalden voor dit verzetswerk met hun leven. Sommigen raakten beschadigd in Duitse gevangenschap. Maar zij die het overleefden beschouwden het als het belangrijkste wat ze ooit deden.
Tijdens de oorlog waren er twee mensen in Nijverdal bezig met georganiseerde hulp aan Joodse kinderen te weten bakker Flim en Ankie Stork. Zij werkten echter onafhankelijk van elkaar en zij wisten ook niets van elkaars activiteiten. Wel hadden ze beiden gezamenlijke andere contacten in Nijverdal zoals Thiemen de Jong en meester Tijhuis. Maar die vertelden ook niets.
Ankie Stork en bakker Flim hebben waarschijnlijk samen zo’n 100-150 kinderen aan een onderduikadres geholpen in Nijverdal en omgeving.
Het georganiseerd onderbrengen van Joodse kinderen werd geregeld door twee studentengroepen, 1 in Amsterdam en 1 in Utrecht. De groep in Amsterdam haalde de kinderen op bij adressen waar ze weg moesten en brachten ze naar Utrecht. Vanuit Utrecht werden ze verder verspreid over Nederland. In totaal zijn ongeveer 800 kinderen op die manier elders in Nederland ondergebracht. Deze organisatievorm werkte voortreffelijk.
Op donderavond 3 mei komt Bert-Jan Flim een lezing houden in het Memorymuseum over deze vorm van georganiseerd hulp. Als het mogelijk is komt de inmiddels hoogbejaarde Ankie Stork met Bert-Jan mee.
De lezing is een gezamenlijk activiteit van Bert-Jan Flim, de Historische Kring Hellendoorn-Nijverdal en het Memorymuseum. De avond begint om 20.00 uur en is gratis toegankelijk. Het museum is open vanaf 19.30.